Na de bevrijding op 12 april 1945 is kamp Westerbork door de Nederlandse overheid gebruikt voor de internering van NSB'ers en andere collaborateurs en politieke delinquenten. 

Zij verbleven daar in afwachting van hun proces. In met name de eerste periode dat het interneringskamp bestond, kwamen tientallen gevangenen om het leven door epidemieën, systematische ondervoeding en mishandeling. Deze doden onder de politieke gevangenen (NSB'ers en Nederlandse vrijwilligers van de Waffen-SS en SD) werden in een nabijgelegen bos in een massagraf bijgezet door de Nederlandse bewakers.

Drenthe stond van april 1945 tot april 1946 onder Militair Gezag (MG). Dit was een door de Nederlandse regering in Londen in 1944 gecreëerde instantie, die tot taak had in de voorheen door de Duitsers bezette gebieden als militaire gezagsdragers op te treden. Het MG moest het door zuiveringen, collaboratie en oorlogshandelingen ontstane vacuüm in het burgerlijke gezagsapparaat opvullen.

In de praktijk waren de hoofdtaken de zuivering van het openbaar bestuur, bewaking van Duitse krijgsgevangenen, regelen van het verkeer, inlevering van buitgemaakte wapens, openstellen van banken en de kop indrukken van de zwarte handel. Hoogst verantwoordelijke in Drenthe was Provinciaal Militair Commissaris luitenant-kolonel A.H. Stok (opgevolgd door majoor Th. J.A. Doove). Het MG was verdeeld in de districten Assen, Emmen en Meppel. Onder de verantwoordelijkheid van het MG viel de Politieke Opsporingsdienst, alsmede het Korps Grensbewaking, Grensvak 1 (Groningen en Drenthe). Elk district stond onder leiding van een Districts Militaire Commissaris, die de contacten onderhield met burgemeesters en andere lokale bestuurders.